Het ontwaken van Boeddha – 29/8/2016

geplaatst in: Geen categorie | 0

Boeddha zat op een bundeltje zacht kusha gras met zijn gezicht naar het oosten, onder de schaduwrijke takken van de pipalboom. Hij had een belofte gedaan: hij zou onder deze vijgenboom niet opstaan vooraleer hij de verlichting had bereikt.

 

Terwijl de avondster opkwam, herinnerde Siddahartha zich die dag in zijn jeugd waarop hij terwijl zijn vader op het land werkte, onder een jamboboom zat en spontaan in een meditatieve toestand was geraakt en die hem in zijn afzondering met vreugde en geluk had vervuld.

 

Tijdens zijn meditatie onder de pipalboom concentreerde hij zich nu op deze herinnering en kwam zijn geest tot rust en bereikte zo innerlijke kalmte en raakte zijn geest geconcentreerd. Zo kwam hij, uit concentratie geboren, in een toestand die vrij was van nadenken en vol vreugde en geluk.

 

Zijn gevoel van geluk ging over in een toestand van aandachtig en gelijkmoedig ervaren van vreugde en leed. Nadat deze gevoelens van geluk en leed verdwenen waren, bereikte Siddhartha ten slotte een stadium van zuivere gelijkmoedigheid en aandacht. In deze diepe concentratie observeerde de nu vijfendertig jaar oude Siddhartha zijn lichaam: van zijn kruin tot zijn tenen en van zijn tenen terug naar zijn kruin. Deze meditatievorm is bekend geworden als vipasana, inzichtmeditatie.

 

Hij zag dat elke cel van lichaam was als een druppel water in een eindeloze rivier van geboorte, bestaan en dood. Niets in zijn gehele lichaam bleef hetzelfde, niets had een onveranderlijke kern. In deze ‘rivier van het lichaam’ mengde zich een stroom van gevoelens, waarin eveneens geen enkel gevoel onveranderd bleef.

 

Vervolgens observeerde Siddhartha de stroom van waarnemingen, die parallel loopt met de rivier van het lichaam en de stroom van gevoelens. Hij zag dat de waarnemingen voortdurend in interactie zijn met het lichaam, de gevoelens en ook met elkaar onderling. Hij zag ook dat waarnemingen eveneens opkomen, bestaan en wegebben.

 

Siddhartha besefte dat de tijdelijkheid die hij bij zijn lichaam, zijn gevoelens en zijn waarnemingen waarnam, voor alle andere verschijnselen geldt. Hij besefte dat men door deze tijdelijkheid niet te zien, men de werkelijkheid vertroebeld waarneemt. Mensen denken dat wat vergankelijk is, blijvend is. Bovendien zien zij niet dat alles voortdurend al het andere beïnvloedt en dat daarmee niets op zichzelf staat, ofschoon mensen zich zo graag vastklampen aan de waan dat zij de dingen zelf verwezenlijken. Mensen zien het geheel niet en denken in afzonderlijke onderdelen, zoals objecten en personen.

 

Siddhartha zag dat deze door onwetendheid vertroebelde waarnemingen leiden tot leedvolle emoties, zoals haat, angst en begeerte. Hij begreep dat men dit lijden kan verminderen of zelfs kan opheffen als men de onwetendheid te boven kan komen en de werkelijkheid ziet zoals zij is en niet zoals men zou willen dat zij is. Door bewust waar te nemen kan men zien dat alles met elkaar samenhangt in onderlinge afhankelijkheid. Siddhartha zag dat alle verschijnselen in zichzelf ‘leeg’ zijn, leeg van een eigen onafhankelijk zelf.

 

Toen Siddhartha zijn geest volkomen bevrijdt had van de driften haat, begeerte en onwetendheid had hij zijn doel bereikt. De begrippen geboorte en dood hadden voor hem hun betekenis verloren: er is slechts een continue overgaan in een nieuwe toestand. Hij was tot volledig inzicht gekomen, hij had de verlichting bereikt, hij was ontwaakt. Vanaf dat moment werd hij Boeddha genoemd, de ontwaakte.

 

Tekst door Maarten Olthof, leerling van zenleraar Nico Tydeman