De meest subtiele barrière om kensho, inzicht - verlichting, te bereiken is kennis. Deze barrière is het moeilijkst te overkomen. Om deze barrière te overkomen moeten we ervaringsgericht onderscheid maken tussen directe waarneming en conceptuele beschrijving. Wanneer Boeddha zegt dat onze ware aard geen kennis heeft dan bedoelt hij dat onze directe waarneming echt is en onze conceptuele verwerking niet echt is. Sommigen hebben echter onwetendheid en blindheid verward met de 'geen kennis' van de directe waarneming.
Hoe kunnen we ons waar bewustzijn onderscheiden van een foutieve geest? Wanneer een foutieve geest objecten aanschouwt dan neemt hij er kennis van en afhankelijk van goede of slechte objecten heeft deze geest er afkeer van of hebzucht naar. Ons waar bewustzijn kent zonder kennis. Dit bewustzijn is ook verschillend van planten en bomen door zijn kwaliteiten van gelijkmoedigheid en alom bewustzijn. Tegenover objecten is ons waar bewustzijn open en helder.
De geest van de wijze is subtiel en heeft geen vorm. Hij kan zodoende niet als bestaand beschouwd worden. Toch wanneer deze geest gebruikt wordt dan werkt hij harder en harder en kan zodoende niet beschouwd worden als niet bestaand. Omdat hij niet bestaand is kent hij maar toch heeft hij geen kennis. Omdat hij niet niet bestaand is heeft hij geen kennis maar kent toch.